VEB.net maakt gebruik van cookies om het gebruiksgemak van de website te verbeteren. 

Een rechtvaardiger manier van belasting heffen op vermogen. Dat was het uitgangspunt van het kabinet voor de nieuwe plannen omtrent vermogensbelasting. De voorgestelde opzet blijkt in praktijk mensen aan te sporen om extra risico te nemen op een moment dat dat niet verstandig is. De plannen in vijf vragen verduidelijkt.

1. Een nieuwe vermogensbelasting,  waar is dat voor nodig?

Dat de huidige vermogensbelasting niet rechtvaardig is, daar is iedereen het wel over eens. De fiscus gaat er nu van uit dat beleggers een rendement van vier procent behalen op hun vermogen, bestaande uit sparen, beleggen en vastgoed.

Gezien de extreem lage spaarrentes en lage rendementen op beleggen in tijden van crisis is die aanname weinig accuraat. Verandering is dus geboden.

Ideaal zou zijn om beleggers te belasten voor de door hen daadwerkelijke behaalde rendementen. Het ministerie van Financiën laat echter weten dat die optie niet uitvoerbaar is, ondanks de opinie bij tal van experts dat dit wel moet kunnen.

Daarom blijft de fiscus volgens de kabinetsplannen met fictieve rendementen rekenen, alleen zullen die afhankelijk zijn van het totale vermogen van een belastingplichtige.

Tot een ton euro wordt vanaf 2017  gerekend met een rendement van 2,9 procent. Tussen een ton en een miljoen euro worden beleggers geacht een rendementen te hebben behaald van 4,7 procent, daarboven hanteert de fiscus een vermogensgroei van 5,5 procent.

Over een eerste tranche aan spaar- en beleggingsgeld wordt geen belasting geheven. Die vrijstelling was 21 duizend euro en wordt 25 duizend euro. 

Vermogenscategorie

Rendement

Belasting

Heffing

< 25.000

2,9%

0%

0,00%

25.000-100.000

2,9%

30%

0,87%

100.000-1000.000

4,7%

30%

1,41%

>1000.000

5,5%

30%

1,65%


2. Wat zijn de gevolgen van de nieuwe regeling?

Kort gezegd gaan kleinere vermogens minder belasting betalen en wat minder kleine vermogens meer. Aan het einde van de rit hoopt het kabinet de belastinginkomsten op peil te houden: een budget-neutrale wijziging heet dat in Haags jargon.  

Het omslagpunt ligt bij een vermogen van 240 duizend euro. Vanaf dat bedrag gaan beleggers meer vermogensbelasting betalen dan onder de huidige regeling.


3. Het kabinet gaat er dus van uit dat hogere vermogens hogere rendementen opleveren. Is dat zo?

Volgens het Ministerie van Financiën wel. Het ministerie baseert zich op gegevens van de Belastingdienst  uit 2012, waaruit zou blijken dat vermogende particulieren gemiddeld risicovoller beleggen en risicovolle beleggingen renderen historisch gezien beter.

De relatie tussen vermogen en rendement van de regering wordt lang niet door iedereen gedeeld. Het Centraal Planbureau kwam na onderzoek tot de conclusie dat er nauwelijks verband is tussen vermogen en rendement.

4. Is de nieuwe regeling nu een verbetering of niet?

Eerst het goede nieuws. Voor kleine beleggers valt de regeling iets gunstiger uit dan onder het huidige regime. Dat laat onverlet dat pure spaarders de waarde van hun vermogen zien uithollen. De belastingheffing vreet de rente en een deel van het vermogen op, zelfs in tijden dat de inflatie nul is.

Voor beleggers met een wat groter vermogen pakt de nieuwe regeling zonder meer negatief uit. De gevolgen gaan verder dan een paar honderd euro extra belasting. In feite worden zij door de nieuwe plannen aangespoord om meer risico te nemen.

Dat kan gevaarlijk zijn, zeker voor mensen die in eigen beheer een deel van hun pensioen proberen veilig te stellen. Het is gebruikelijk om in de laatste jaren voor het pensioen het vergaarde vermogen veilig te stellen door minder risicovol te beleggen. De nieuwe plannen staan haaks op die gedachte.

Het ministerie van Financiën heeft de fictieve rendementen voornamelijk bepaald op basis van het verleden

Uit de toelichting op de belastingplannen blijkt dat de historische rendementen van de beleggingen in de risicovolle portefeuille aanzienlijk zwaarder wegen dan bij de spaarrente. Het daadwerkelijke jaarrendement op aandelen, vastgoed en obligaties telt slechts voor 1/15 deel mee.

Veruit het grootste deel – 14/15 dus – wordt bepaald door een historisch rendement dat door het Ministerie is becijferd. De methode en meetperiode om deze rekenrentes te bepalen, verschilt per beleggingscategorie. Maar of het om aandelen (8,25 procent), vastgoed (4,25 procent) of obligaties (4 procent) gaat, de rekenrentes ogen buitengewoon hoog.

In de laatste decennia, en dan voornamelijk van begin jaren 80 tot eind jaren 90, hebben alle beleggingscategorieën immens geprofiteerd van de almaar dalende rentes. Juist die periode is gebruikt als basis voor de fictieve rekenrendementen.

Nu de rente rond het nulpunt schommelt lijkt het weinig aannemelijk dat de historische rendementen waar de fiscus mee rekent de komende jaren haalbaar zijn. Het laatste anderhalve decennium lagen rendementen in ieder geval een stuk lager dan de nieuwe rekenrentes waar de fiscus mee gaat rekenen.

Opvallend is ook dat de fiscus zal rekenen met een bruto rendement zonder kosten. Allerlei kosten, waaronder transactiekosten, beheervergoedingen en bewaarloon, hebben grote invloed op het eindrendement.  Het lijkt redelijk dat ten minste één procent aan kosten moeten worden afgetrokken van het rekenrendement om tot een fair tarief te komen.  


5. Gaat deze nieuwe vermogensbelasting definitief door?

Dat is allerminst zeker. De weerstand tegen de plannen is aanzienlijk. Politiek gezien willen de meeste partijen zo snel mogelijk naar een systeem waarbij de werkelijk behaalde rendementen worden belast.

Vooral het CDA ziet het huidige voorstel, door staatssecretaris Wiebes een ‘tussenstation’ genoemd, niet zitten. Het CDA wil daarom de nieuwe vermogensbelasting loskoppelen van de 5 miljard aan lastenverlichting die het kabinet voor ogen heeft. De christendemocraten zijn voor de lastenverlichting maar tegen de nieuwe vermogensbelasting.

Als de plannen op een meerderheid kunnen rekenen in de Tweede Kamer dan is het nog onzeker of ook de Eerste Kamer in zal stemmen met deze verandering.  De regeringspartijen hebben hier geen meerderheid.